Overslaan en naar de inhoud gaan

Recente cassatierechtspraak inzake de Verzekeringswet 2014: jaaroverzicht 2024

Deze pagina delen

Elk jaar blikt het Insurance team van Lydian terug op enkele interessante arresten van het Hof van Cassatie van het voorbije jaar inzake de Verzekeringswet van 2014 (W. Verz.). Ook in 2024 heeft het Hof zich gebogen over verschillende interessante onderwerpen op het gebied van verzekeringen.

1. De duidelijkheid van de verzekeringsvoorwaarden en de interpretatie van clausules ten voordele van de verzekerde

Volgens artikel 23 W. Verz., moeten alle clausules van een verzekeringsovereenkomst duidelijk en nauwkeurig worden opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de verzekeringnemer meest gunstige interpretatie.

In een arrest van 12 januari 2024 heeft het Hof van Cassatie de contouren van deze verplichting verduidelijkt.

Het geschil betrof schade aan een voertuig nadat per ongeluk een additief (AdBlue) in de dieselbrandstoftank was gegoten in plaats van in de daarvoor bestemde tank. De partijen waren het oneens over de vraag of de schade werd gedekt door de dekking voor materiële schade. De verzekerde stelde dat de foutieve tankbeurt moest worden gelijkgesteld met een situatie van "onverenigbare brandstof" of een "ongeval", gebeurtenissen die door de verzekering werden gedekt, en dat de ambiguïteit in de polisvoorwaarden een uitleg ten voordele van de verzekerde rechtvaardigde, in overeenstemming met artikel 23 W. Verz.

Volgens de verzekerde had de verzekeraar artikel 23, § 1 W. Verz., en VI.37 van het Wetboek van Economisch Recht geschonden door de algemene voorwaarden niet in duidelijke en nauwkeurige termen op te stellen, zonder uitdrukkelijk te specificeren of fouten met additieven al dan niet gedekt waren onder de dekking "materiële schade".

De verzekeraar stelde echter dat de voorwaarden duidelijk genoeg waren en de fouten met AdBlue niet expliciet dekten.

In hoger beroep oordeelde de rechter dat het ontbreken van specificatie over specifieke gevallen, zoals het inbrengen van AdBlue in de dieseltank, geen schending betrof van de wettelijke verplichting om de verzekeringsovereenkomst duidelijk op te stellen. Hij herinnerde eraan dat het niet de taak van de rechter is om de dekking uit te breiden naar gevallen die niet door de verzekeringsovereenkomst worden voorzien. De appellanten betoogden dat de technologische vooruitgang en de Euro 6-normen AdBlue noodzakelijk maakten en dat de verzekeraar hiermee rekening had moeten houden. Het hof van beroep verwierp echter het idee van een teleologische interpretatie en bevestigde dat de schade veroorzaakt door een foutieve tankbeurt niet onder de dekking "materiële schade" viel.

Het Hof van Cassatie bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de verplichting van de verzekeraar om de voorwaarden duidelijk en nauwkeurig op te stellen, niet inhoudt dat de bestaande tekst moet worden aangepast om rekening te houden met technologische ontwikkelingen, noch dat elke specifieke situatie wel of niet gedekt moet worden aangegeven.

Wat betreft het begrip "ongeval" stelden de eisers dat, bij gebrek aan een definitie in de polisvoorwaarden, de dubbelzinnigheid van de term de toepassing van de regel van de uitleg ten voordele van de verzekerde (artikel 23 W. Verz.) vereiste en het incident als een ongeval moest worden gekwalificeerd. In hoger beroep had het hof opgemerkt dat het begrip "ongeval" noch door de wet noch door het contract werd gedefinieerd, maar dat het volgens de gebruikelijke betekenis kon worden geïnterpreteerd, namelijk een "onvoorziene, onverwachte gebeurtenis met schadelijke gevolgen". Op basis hiervan oordeelde het hof van beroep dat het inbrengen van AdBlue in de brandstoftank van een voertuig niet als een "onvoorziene gebeurtenis" kon worden gekwalificeerd.

Het Hof van Cassatie bevestigde deze analyse en oordeelde dat:

  1. De gebruikelijke betekenis van het begrip "ongeval" duidelijk is en door de partijen wordt erkend.
  2. Het ontbreken van een contractuele of wettelijke definitie geen voldoende ambiguïteit oplevert om een uitleg ten voordele van de verzekerde te rechtvaardigen.

Bijgevolg bevestigde het Hof de beslissing van het hof van beroep, dat had geoordeeld dat de verzekeraar niet in strijd had gehandeld met zijn verplichting tot duidelijkheid, en verwierp het cassatieberoep.
 

2. Weigering van dekking in geval van zware fout

Op 15 februari 2024 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de toepassing van een uitsluitingsclausule van dekking in geval van zware fout, voorzien in een autoverzekering. De zaak betrof een schade veroorzaakt door een bestuurder met een alcoholgehalte van meer dan 0,8 g/l bloed, die samenwoonde met de hoofdverzekerde.

De betwiste clausule, opgenomen in de algemene voorwaarden van de polis, sloot de dekking uit voor schade die het gevolg was van een zware fout van de verzekerde, met name in geval van schade tijdens het rijden onder invloed van alcohol (meer dan 0,8 g/l bloed), in dronken toestand, of onder invloed van drugs, medicijnen of stoffen die de controle over zijn handelingen aantasten.

Op basis van deze bepaling weigerde de verzekeraar de hoofdverzekerde schadeloos te stellen, ook al had hij de schade niet rechtstreeks veroorzaakt.

De hoofdverzekerde betwistte deze beslissing met het argument dat de clausule in strijd was met artikel 65 W. Verz., dat de mogelijkheid om een verzekerde zijn of haar rechten op een uitkering te ontnemen beperkt tot een schending van een verplichting die duidelijk in het contract is omschreven, en op voorwaarde dat de schending rechtstreeks verband houdt met het ontstaan van de schade.

In hoger beroep had het hof het weigeren van de dekking door de verzekeraar bevestigd en geoordeeld dat de uitsluitingsclausule in overeenstemming was met artikel 65 W. Verz. Volgens het hof kan de verzekeraar de dekking uitsluiten in geval van zware fout, mits deze gevallen uitdrukkelijk en restrictief in het contract worden gedefinieerd. De clausule vermeldde voldoende dat de intoxicatie van een bestuurder, zelfs als deze niet de verzekerde zelf was, een uitsluiting van de dekking rechtvaardigde, indien dit gedrag causaal verband hield met de schade.

Het hof van beroep concludeerde dat de verzekeraar geldig de dekking kon weigeren zonder te moeten aantonen dat de verzekerde zélf een zware fout had begaan.

Het Hof van Cassatie vernietigde echter de beslissing van het Hof van Beroep. Het Hof stelde dat volgens artikel 62, tweede lid W. Verz., alleen een zware fout die persoonlijk aan de verzekerde kan worden toegerekend, de uitsluiting van de dekking kan rechtvaardigen. Een verzekerde die geen zware fout heeft begaan, blijft dus gedekt, zelfs als een andere verzekerde een zware fout heeft begaan die verband houdt met dezelfde schade.

Het Hof van Cassatie oordeelde ook dat het hof van beroep, door te concluderen dat de verzekeraar de dekking kon weigeren zonder aan te tonen dat de verzoeker zelf een zware fout had begaan, niet de juiste motivering in het recht had gegeven.
 

3. Aansprakelijkheid van de verzekerde en nietigheid van de verzekeringsovereenkomst

Artikel 58 W. Verz. bepaalt dat de verzekeringnemer verplicht is om bij het sluiten van de overeenkomst alle hem bekende omstandigheden nauwkeurig mee te delen die hij redelijkerwijs moet beschouwen als gegevens die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar. Hij moet de verzekeraar echter geen omstandigheden meedelen die deze laatste reeds kende of redelijkerwijs had moeten kennen. Indien op sommige schriftelijke vragen van de verzekeraar niet wordt geantwoord en indien deze toch de overeenkomst heeft gesloten, kan hij zich, behalve in geval van bedrog, later niet meer op dat verzuim beroepen.

Artikel 59 W. Verz. bepaalt vervolgens de sanctie: Wanneer het opzettelijk verzwijgen of het opzettelijk onjuist meedelen van gegevens over het risico de verzekeraar misleidt bij de beoordeling van dat risico, is de verzekeringsovereenkomst nietig. De premies die vervallen zijn tot op het ogenblik waarop de verzekeraar kennis heeft gekregen van het opzettelijk verzwijgen of opzettelijk onjuist meedelen van gegevens, komen hem toe.

In een arrest van 17 mei 2024 heeft het Hof van Cassatie de voorwaarden voor de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst bij valse verklaring of verzwijging door de verzekerde verduidelijkt.

De feiten die aan het geschil ten grondslag lagen, waren als volgt: in 2014 sloot de verzekerde een woningverzekering voor een chalet af, waarbij hij essentiële gegevens niet vermeldde: de werkelijke leeftijd van het pand, een eerdere brandstichting en de exacte aard van het pand.

Deze onnauwkeurigheden leidden ertoe dat de verzekeraar de nietigheid van het contract vroeg, met verwijzing naar de artikelen 58, eerste lid en 59 W. Verz., die de verzekerde verplichten om alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar volledig en nauwkeurig mee te delen.

In hoger beroep oordeelde het hof van beroep in Bergen dat de verzwijgingen en onnauwkeurige verklaringen fraude uitmaakten. Bijgevolg verklaarde het hof de overeenkomst nietig op basis van artikel 59 W. Verz., dat de nietigheid van de overeenkomst mogelijk maakt in geval van opzettelijk verzwijgen of opzettelijk onjuist meedelen van gegevens.

De verzekerde ging in cassatie en voerde aan dat het hof van beroep de benodigde bewijsmiddelen om de opzettelijkheid van zijn daden vast te stellen, niet correct had beoordeeld.

In haar arrest van 17 mei 2024 vernietigde het Hof van Cassatie het arrest van het Hof van beroep van Bergen. Het herhaalde de principes die de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst bij valse verklaring of verzwijging regelen, en verduidelijkte dat:

  • Artikel 58 W. Verz., de verzekeringnemer verplicht bij het sluiten van de overeenkomst alle omstandigheden die hij kent en die hij redelijkerwijs moet beschouwen als van invloed op de beoordeling van het risico door de verzekeraar, nauwkeurig mee te delen.
  • Echter, conform artikel 59 W. Verz., eerste lid, kan de nietigheid van de overeenkomst alleen worden uitgesproken in geval van opzettelijk verzwijgen of opzettelijk onjuist meedelen van gegevens. De rechter beoordeelt de opzettelijkheid van de omissies of onnauwkeurigheden in de verklaring aan de hand van alle omstandigheden van de zaak.

Het Hof oordeelde dat, hoewel de weggelaten of onnauwkeurige informatie de risicobeoordeling van de verzekeraar had kunnen beïnvloeden, niet was vastgesteld dat de verzekerde handelde met frauduleuze of opzettelijke bedoelingen. De beoordeling van de bewijselementen door het hof van beroep van Bergen werd als onvoldoende beschouwd om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen.

4. Verjaring in geval van precontractuele aansprakelijkheid

Overeenkomstig artikel 88, § 1, W. Verz., bedraagt de verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst drie jaar (oud artikel 34, § 1 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst).

In een arrest van 30 september 2024 verduidelijkte het Hof van Cassatie dat een rechtsvordering op grond van precontractuele aansprakelijkheid, die een sanctionering wegens de niet-nakoming van verplichtingen vóór het sluiten van het contract (in dit geval de informatieplicht) beoogt, geen vordering “voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst” in de zin van deze bepaling uitmaakt.

In hoger beroep werd geoordeeld dat een vordering tot schadevergoeding op basis van een schending van de precontractuele informatieplicht, gesteund op artikel 1382 van het oud Burgerlijk Wetboek, het voorwerp uitmaakte van buitencontractuele aansprakelijkheid. Dergelijke vordering, die geen verband hield met de verzekeringsovereenkomst, viel buiten de driejarige verjaringstermijn van artikel 88, § 1, W. Verz. en was onderworpen aan de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, § 1, lid 2, van het oud Burgerlijk Wetboek.

De verzekeringsmaatschappij, die deze interpretatie betwistte, tekende beroep aan en argumenteerde dat een vordering tot schadeloosstelling wegens een gebrek aan precontractuele informatie, gestoeld op de artikelen 1382 en 1383 van het oud Burgerlijk Wetboek, indirect betrekking had op het bestaan van de verzekeringsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Deze pleitte dan ook voor de toepassing van de driejarige verjaringstermijn voor vorderingen voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst (art. 88, § 1, W. Verz.).

Het Hof van Cassatie bevestigde echter de analyse van het Hof van beroep en herinnerde eraan dat:

  • de driejarige verjaringstermijn enkel geldt voor rechtsvorderingen die rechtstreeks betrekking hebben op het bestaan van de verzekeringsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen, ongeacht de rechtsgrond waarop de vordering is gesteund;
  • een vordering op grond van precontractuele aansprakelijkheid, gesteund op tekortkomingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, geen vordering “voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst” uitmaakt.

Dergelijke vordering is daarom onderworpen aan de vijfjarige verjaringstermijn die geldt voor buitencontractuele aansprakelijkheid.

Het beroep werd dan ook verworpen.
 

Auteurs